Tranen

Verdorie, het is nog donker en ik ben klaarwakker. Ik lig onder een slaapzak op mijn geïmproviseerde bed, een smalle harde bank, met mijn hoofd op een te hard en te hoog kussen. Ik reik naar het krukje waar ik mijn horloge gisteravond op gelegd heb. Net voordat ik het te pakken heb voel ik iets nats en zachts, een lange hondenneus. “Goeiemorgen Punk, kan jij ook niet slapen?”, fluister ik.

Vrienden van mij wonen hier een paar maanden en ik vier drie weken vakantie bij hen. Maar ik kan mijn draai nog niet goed vinden en heb een jetlag, net als Punker hun langharige teckel. Sinds we hier een paar dagen geleden aankwamen spookt hij vroeg in de ochtend rond. Nu duwt hij me zelfs aan met zijn neus: “Kom op, ik wil spelen, of uit, of eten.” Maar het is zondag en veel te vroeg om op te staan. Ik wil mijn vrienden nog niet wakker maken, dus ik doe mijn ogen weer dicht en blijf stil liggen. Knorrig sjokt Punker weer weg.

Ik heb niet alleen een jetlag maar ook heimwee. Ik mis mijn eigen bed en mijn hond, Bobby. En ik ben niet gewend om altijd mensen om me heen te hebben. ‘’Stel je niet aan”, denk ik, “vakantie vieren in de buurt van San Francisco is leuk!” Maar helemaal overtuigd ben ik niet.

Een uur later probeert Punker het nog eens en nu geef ik toe. Ik schiet gauw wat kleren aan, neem hem mee naar de hal en doe hem de riem aan. Zachtjes open ik de voordeur en neem hem snel mee naar buiten voordat hij gaat blaffen. Het is pas mei, maar de zon is al behoorlijk warm. Ik besluit om een rondje door de wijk te maken. Punker vindt het prima, zo te zien heeft hij al een spoor gevonden.

Als we weer thuis zijn plof ik neer in een tuinstoel. Een beetje teleurgesteld kijk ik de tuin rond. Het is hier niet zoveel anders dan thuis. De hele tuin staat vol met rododendrons, de eigenaar van het huis is er blijkbaar gek op. Er staat een groot hek om de tuin om ‘m te beschermen tegen wilde herten. Maar behalve een paar gestreepte eekhoorns en wat merel-achtige vogels heb ik hier nog geen andere dieren gezien.

Precies op dat moment zie ik in mijn ooghoek een groot insect naar de hoek van het huis vliegen. Ik kan niet goed zien wat het is.  Het hangt als een libelle vliegend naast de kleine boom die daar staat. Maar het is veel compacter en de vleugels zijn niet doorzichtig. Ik zoek mijn geheugen af naar insecten van dit formaat maar kan niks bedenken wat er op lijkt.

Als het beest zich omdraait om weg te vliegen, zie ik het ineens en er schieten tranen in mijn ogen van ontroering, dit had ik niet verwacht. Het is een kolibrie. En weg is ze. Op dat moment komt  mijn vriendin naar buiten. “Zit je hier nou stilletjes te huilen?”, vraagt ze.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *